Wasdag

De namiddagzon dringt door het raam de keuken in. Ik sta aan de afwas en zie hoe het kleine meisje – ze is hooguit zes jaar – met twee lege gele jerrycans naar de waterput gaat, haar twee maand oude broertje vastgebonden op haar rug. Er wordt met de hand gepompt. Er is geen electriciteit in het dorp en het zonnepaneel van de waterpomp, twaalf maand geleden geinstalleerd door een toubab organisatie, werd kort erna gestolen. Ze is klein voor haar leeftijd en elke keer de zwengel omhoog gaat, lossen haar voeten even de grond. Met kleine pasjes, een loodzware kan in elke hand, sukkelt ze terug naar haar compound. Ze is moe. Haar armen doen pijn. Het is wasdag vandaag. De rivier is te veraf om daar de was te doen. Ze giet het water in de bontgekleurde plastiek kommen en gaat terug naar de waterpomp. Na de zevende waterloop vindt haar moeder het voldoende. De baby slaapt. Voorzichtig legt ze hem op de dunne matras in hun hut. Ze kijkt bezorgd. Vannacht bleef hij alsmaar krijsen en zelfs haar mama kon hem niet sussen. Hij gaat toch niet dood, hoopt ze, zoals haar andere broertje. Die krijste twee dagen lang nadat hij in de smeulende as viel. Zelfs de medicijnman kon hem niet genezen. Ze verbiedt haar twee jongere zusjes de hut in te gaan zodat de kleine ongestoord kan slapen.
Haar moeder geeft haar de helft van een stuk zeep. Daarmee wrijft ze over de kinderkleren, maar de zeep is hard en goedkoop en wil niet schuimen. Ze wrijft harder op de vuile plekken. Als ze meer kleren hadden, zouden deze niet zo vuil worden en zou de was vlugger gedaan zijn, bedenkt ze. Ze kijkt naar haar moeder die de kleren van de groten inzeept. Als tweede vrouw moet haar moeder al het zware werk doen in de compound: als eerste opstaan, vuur maken, tapalapas bakken voor het ontbijt, voldoende water en hout voorzien, de compound proper houden, de was doen van haar man en kinderen, en ja ook die van mama 1 en haar kroost. Bovendien werkt haar moeder vijf dagen per week op het land van de Alkalo: hakken, harken, wieden, water aanbrengen tot haar rug er krom van staat. Haar moeder keurt naar haar werk maar het is niet goed. De vlekken moeten eruit! Waar zit ze toch met haar gedachten! Zwijgend zwoegt ze verder. Ze kijkt naar de lijnen op haar moeder’s gezicht die haar vertellen dat haar moeder verdrietig is. Gisteravond, toen ze net lagen te slapen kwam haar vader de hut binnenstappen. Hij maakte hen wakker en stuurde haar en haar zusjes naar buiten. Ze ziet haar papa graag, maar eigenlijk is ze wel een beetje bang van hem. Ga maar naar mama 1, zei hij. Haar zusjes, half slaperig, waggelden naar de hut aan de andere kant van de compound. Zij bleef stilletjes gehurkt in de zwarte schaduw van de kookhut luisteren. Haar vader maakte haar moeder verwijten dat de Alkalo kloeg dat ze niet hard genoeg werkte op het land, dat ze te traag was. Haar moeder smeekte haar vader aan de Alkalo te vragen de botte spaden te vervangen en een tweede waterput te maken want het veld was te groot voor één put. Ze hoorde een klap. Haar vader gromde dat er niet te klagen viel! Nog een klap. Dit was hun lot en als ze niet harder werkten was er niet voldoende geld om de volgende zak rijst te kopen! Ga liggen, bitste hij tegen zijn vrouw. Toen werd het stil en na een tijdje verliet haar vader de hut. Ze wachtte nog even. Wanneer ze terug binnenging, lag haar moeder opgerold stilletjes te huilen. Toen begon de baby te krijsen.

Pets, raak! Au, au. Weerom pets, ook die oorveeg was raak. Wat zit jij te niksen! De was gaat niet vanzelf weg! Haar moeder is behoorlijk boos. Voortmaken en vlug wat! De zon is al over het hoogtepunt. Alles moet nog gespoeld worden en daarna moet je hout zoeken of mama 1 kan het avondmaal niet klaar maken! Zij kijkt verschrikt naar haar kleine verrimpelde handen. Maar ze werkt harder en vlugger. Ze wil niet dat mama 1 boos wordt. Die slaat veel harder dan haar moeder en bovendien wanneer mama 1 slechtgeluimd is, zijn de porties altijd kleiner.
De baby is wakker en huilt van de honger. Haar moeder legt hem aan de borst terwijl zij nogmaals naar de waterput loopt zodat er voldoende water is voor de hand en voetwassing die verplicht het avondgebed voorafgaan.
Als ze terugkomt, bindt ze de baby op haar rug en gaat op zoek naar hout. Onderweg komt ze de schoolkinderen tegen. Twee uur lopen is het naar school. Ze weet eigenlijk niet hoelang twee uur is, maar het moet weel heel heel lang zijn. De oudste zoon van mama 1, is altijd heel moe als hij terugkomt. Geef mij water want ik heb dorst, beveelt hij haar dan. Als ik groot ben, ga ik ook naar school, mijmert ze. Ik wil niet elke dag wassen en werken op het veld. Ik wil leren schrijven want dan verdien je veel geld, zegt papa. Maar waarom stuurt hij dan de andere kinderen van mama 1 niet naar school? Ze schudt haar hoofd; ze begrijpt het niet. Als ik groot ben, denkt ze, wat zou ik dan doen? Wat zou ik willen worden? Zeker niet één van die vrouwen met een witte jas die enkele keren per jaar naar het volgende dorp komen voor de babies. Ze betasten de kleintjes, duwen op hun buikjes, kijken in hun mondjes, wegen ze (een vreemdsoortige zak aan een haak), schrijven in een groot wit boek en dan met een hele scherpe punt prikken ze in de arm van de kindjes. Dom hoor, want die beginnen natuurlijk hard te huilen. Neen, want bovendien hebben die vrouwen een vreemdsoortige geur om zich heen. Wat zou ik willen worden? Niet zoals haar moeder, op haar veertiende uitgehuwelijkt aan een veel oudere man. Als tweede vrouw moet haar moeder alles doen wat haar vader en mama 1 bevelen. Neen, dat wil ik zeker niet. Maar eigenlijk beslist mijn vader daar niet over? Over die mogelijkheid wil ze nu niet denken. Ze fronst haar gelaat en denkt hard na over welke beroepen vrouwen die kunnen schrijven uitoefenen. Maar ze kent enkel de vrouwen uit het dorp en dat zijn allemaal mama’s die ook nooit naar school zijn geweest. Zelfs haar vader, die alles weet, heeft nooit in een klas gezeten, behalve dan bij de marabout. Maar daar leer je ook niet schrijven en bovendien is dat enkel voor jongens. Oh ja, bijna vergeten. De zus van mama 1, die tijdens Tobaski in dat prachtige kleed op bezoek kwam, die is lerares. Later vertelde mama 1 dat haar zus in een grote school in de stad werkte en les gaf aan klas vol met meisjes. Ja, dat lijkt haar wel wat. Bovendien beseft ze dat onderwijzeressen tijdens de vakantie en Tobaski niet moeten werken en kunnen doen waar ze zin in hebben zoals met mooie kleren – wie zou die wassen – op familie bezoek gaan. Ja, denkt ze met een vastberaden trekje om haar mond: ik word lerares. Ze heeft eindelijk genoeg hout, maar moet zich haasten. De zon is al aan het ondergaan. Ze holt terug naar de compound.
Ze is te laat. Pets. Au! Een oorveeg. En nog eens pets! Het kopje in mijn hand verliest zijn oor. Het water is ijskoud, mijn handen zijn helemaal verrimpeld; de vaat is maar half gedaan. Ik gooi het kopje weg; in de kast staan er nog elf andere. Ik haal de was uit de machine en steek hem in de droogkast. De pizza uit de diepvries gaat in de oven zodat hij klaar is als mijn man thuiskomt, want daarna gaan we zijn moeder bezoeken. Ik ga terug naar de afwas. Ik open de kraan en laat het warme water genoeglijk over mijn handen vloeien en denk, ik heb zoveel en zij heeft
niets
4 juni 2010